. De flora van Nederland. Plants. 166 — CARYOPHYLLACEAE. — FAMILIE 32. nerven min of meer borstelig behaard. De kroonbladen hebben een tot over het midden ingesneden plaat en schubben aan de keel. De doosvrucht springt met 6 breede, spitse tanden open, is door den kelk omsloten en heeft een zeer korten vruchtdrager. De zaden zijn platbol, knobbelig. O. 2-10 dM. Juli, Augustus. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt aan randen van wegen en op bouwland in Zuidoost-Europa voor en is bij ons alleen aan- gevoerd en vrij zeldzaam. S. pénduia') L. Hangsilene (fig. 198). Deze plant is nog


. De flora van Nederland. Plants. 166 — CARYOPHYLLACEAE. — FAMILIE 32. nerven min of meer borstelig behaard. De kroonbladen hebben een tot over het midden ingesneden plaat en schubben aan de keel. De doosvrucht springt met 6 breede, spitse tanden open, is door den kelk omsloten en heeft een zeer korten vruchtdrager. De zaden zijn platbol, knobbelig. O. 2-10 dM. Juli, Augustus. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt aan randen van wegen en op bouwland in Zuidoost-Europa voor en is bij ons alleen aan- gevoerd en vrij zeldzaam. S. pénduia') L. Hangsilene (fig. 198). Deze plant is nog al veranderlijk in uiterlijk en gelijkt soms wel op Melandryum rubrum. Zij is kort en dicht behaard, naar boven wat kleverig. De stengel is slap, aan den voet vertakt. De onderste en middelste bladen zijn gesteeid, stomp, vaak stekelpuntig, de bovenste zijn zittend en spits. Alle zijn langwerpig. De schutbladen zijn vaak bladachtig. De bloemen zijn rosé en staan in schijntrossen, die alleen of 2 aan 2 staan; zij hangen. De kelk heeft 5 stompe tanden, is bijna cylinder- vormig, later omgekeerd-eirond. De kroonbladen zijn 2-spletig met schubben aan de keel. De zaden zijn weinig samen- gedrukt met afgeronden rug. O. 3-4,5 dM. Juni—September. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant is in- heemsch in Zuid-Europa, doch bij ons sierplant en is eenige malen verwilderd gevonden. (Eem bij Amerfoort, Dordrecht (opslag met graan), Utrecht).. Silene pendula. Fig. 198. S. Arméria2)L. Pekbloem (fig. 199). Uit den penwortel komt een rechtopgaande sten- gel, die niet of reeds beneden vertakt is, en evenals de geheele plant onbehaard en blauwgroen is (alleen boven is de stengel vaak iets kleverig). De onderste bladen zijn klein, lancetvormig, naar den voet versmald, vrij spits, de hoogere zijn langwerpig, met breeden voet, stomp, de bovenste hebben een stengelomvattenden voet en zijn eirond, kort toegespitst. Alle zijn gaafrandig. De bloemen zijn lichtpurper, zelden wit, recht- op


Size: 1306px × 1913px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants