. De flora van Nederland. Plants. 562 GRAMINAE. — FAMILIE 18. Biologische bijzonderheden. De bloemen zijn homogaam. Er heeft zoo- wel kruis- als zelfbestuiving plaats. De plant is schadelijk voor het vee. Vroeger kwamen de zaden bij slechte reiniging wel in het meel en zijn er zelfs gevallen met doodelijken afloop voorgekomen. In den laatsten tijd meent men het schadelijk zijn der zaden te moeten toeschrijven aan een zwam, die bijna constant in symbiose leeft met Lo- lium temulentum en waarvan de myceliumdraden steeds in het zaad voor- komen. Voorkomen in Europa en in Nederland. De soort komt


. De flora van Nederland. Plants. 562 GRAMINAE. — FAMILIE 18. Biologische bijzonderheden. De bloemen zijn homogaam. Er heeft zoo- wel kruis- als zelfbestuiving plaats. De plant is schadelijk voor het vee. Vroeger kwamen de zaden bij slechte reiniging wel in het meel en zijn er zelfs gevallen met doodelijken afloop voorgekomen. In den laatsten tijd meent men het schadelijk zijn der zaden te moeten toeschrijven aan een zwam, die bijna constant in symbiose leeft met Lo- lium temulentum en waarvan de myceliumdraden steeds in het zaad voor- komen. Voorkomen in Europa en in Nederland. De soort komt in bijna geheel Europa op vochtige akkers, vooral onder haver en gerst voor en is daar een lastig onkruid, zelden aan randen van wegen en op puinhoopen. Zij is bij ons vrij zeldzaam, het meest komt de vorm a. voor. De var. oligan- thum is bij Rotterdam en bij Ede gevonden, de var. muticum bij Rotterdam, ook /3. arvense in zijne 2 vormen bij Rotterdam aangetroffen. Volksnamen. Behalve dolik is de plant in den Achterhoek van Gelder- land bekend als dröpse. L. linicolumi) Sonder. (L. remótum-) Schrk.). Vlasdol ik (fig. 503). Deze soort komt veel met L. temulentum overeen, doch wijkt er van af in de volgende kenmerken. Deze plant is geel- groen , meest in alle deelen fijner. De stengel is meest dunner en slanker, meest min of meer ge- knikt opstijgend, meest naar boven ruw. De bladen hebben een meest gladde scheede en een smalle, meest niet meer dan 3 mM breede, meest gladde of van boven ruwe schijf. De aartjes (fig. 503) zijn kleiner, meest niet meer dan 9 mM lang, 4-8-bloemig, lichtgroen, ten slotte breed-elliptisch. De kelkkafjes zijn 7-11 mM lang, bijna steeds korter dan het aartje, zelden even lang als dit of iets langer. Het onderste kroonkafje (fig. 503) is circa 4 (-5) mM lang, meest ongenaaid. 3-6 (-8) dM. O. Juni—Augustus. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in Noord- en Midden-Europa, bijna alleen op vlasvelden voor. Zij is bij ons zeldzaam. L perén


Size: 1401px × 1784px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants